Vóór aanvang van het inventariserende archeologische onderzoek in het tracé van de Betuweroute was de verwachting dat het merendeel van de vindplaatsen uit de Middeleeuwen zouden dateren. Dat bleek anders uit te pakken. Slechts drie middeleeuwse vindplaatsen hebben het predikaat behoudenswaardig gekregen. Deze liggen alle drie in de omgeving van Tiel. De resultaten van het onderzoek bij ‘Huis Malburg’ verschenen al eerder in deze reeks. In deze band worden de vindplaatsen ‘Stenen Kamer’ en ‘Linge’ gepresenteerd. Deze twee vindplaatsen liggen aan de oever van de rivier de Linge en maakten deel uit van één middeleeuwse nederzetting, die door de aanleg van de autosnelweg a15 in tweeën is gedeeld. Een van oorsprong middeleeuwse weg (de Molenstraat) snijdt de nederzetting nog verder in delen. De bewoning bestaat uit een landelijke nederzetting in fase 1 (725-1250), een woontoren in fase 2 (1250-1570) en een boerderij in fase 3 (1570-1998). Vondsten wijzen erop dat al in de Merovingische tijd bewoning aanwezig was in de omgeving van het zuidelijke deel van de nederzetting (vindplaats ‘Linge’). Sporen uit deze periode ontbreken echter. Uit de Karolingische periode zijn wel sporen van bewoning aangetroffen op ‘Linge’. De gebouwen lagen op de hoogste delen van de oeverwal langs de gelijknamige rivier. Er kon een tweeschepig gebouw worden aangetoond, dat waarschijnlijk een met leem afgesmeerde vlechtwerkwand bezat en in de periode 850-925 heeft gefunctioneerd. Daarnaast is een structuur als bijgebouw geïnterpreteerd en zijn ook enkele spiekers uit de Karolingische tijd aangetroffen. Het ten noorden van de snelweg gelegen terrein ‘Stenen Kamer’ raakte in de tiende eeuw bewoond. Uit deze periode zijn een eenschepig hoofdgebouw en enkele spiekers teruggevonden. Tijdens de Volle Middeleeuwen (1050-1250) lijkt het terrein intensiever te zijn gebruikt dan in de voorafgaande perioden. In totaal konden verspreid over beide nederzettingdelen drie hoofdgebouwen, drie bijgebouwen, een groot aantal spiekers en enkele waterputten uit deze periode worden aangetoond. In een van de bijgebouwen was een oventje aanwezig waarin lood werd verwerkt. Ook is aangetoond dat in de Middeleeuwen ijzer in de nederzetting is gesmeed. De exacte omvang van de nederzetting in bewoningsfase 1 is door de versnippering van het terrein moeilijk vast te stellen. Bovendien zijn beide vindplaatsen niet volledig opgegraven. Op grond van de gevonden gebouwen en verspreiding van vondsten kan worden verondersteld dat de nederzetting in de Karolingisch en Ottoonse tijd uit niet meer dan twee farmsteads bestond, in de Volle Middeleeuwen mogelijk uit drie. Een opmerkelijke categorie sporen op de middeleeuwse nederzetting bestaat uit langgerekte kuilen. Ook in andere sites in het rivierengebied komen dergelijke kuilen voor. Waarschijnlijk dienden ze voor het roken van vis. Historisch onderzoek kon aannemelijk maken dat de nabijgelegen nederzetting ‘Huis Malburg’ deel uitmaakte van een domein van de abdij Thorn (provincie Limburg). Helaas bestaat er minder duidelijkheid omtrent de bezitsverhoudingen rond de nederzetting ‘Stenen Kamer/Linge’. Mogelijk maakte de nederzetting deel uit van de bezittingen van de abdij Prüm (Duitsland) of van een ecclesiastische institutie uit Utrecht. De nederzetting kan echter ook altijd allodiaal bezit zijn geweest. Rond het jaar 1259 zijn de eerste pogingen gewaagd de Linge bij Tiel af te dammen; dit lukte pas in 1304 definitief. De bewoning heeft zich in deze periode uitgebreid tot in het oorspronkelijke dal van de Linge. De nederzetting verandert in deze periode volkomen van karakter. De rurale nederzetting uit fase 1 verdwijnt om plaats te maken voor een kleine woontoren in fase 2. Deze bewoningsfase concentreert zich op het terrein ten oosten van de Molenstraat, waar zich ook de in 1998 afgebroken boerderij De Stenen Kamer bevond. Een reeks van elkaar overlappende plattegronden kon worden opgetekend. De archeologische dateringen van de verschillende bouwfasen en de plattegronden van de eerste drie vertonen opmerkelijke parallellen met wat uit historische bronnen bekend is van huis Avezaath, waarvan de ligging nog onbekend was. De aangetroffen funderingsresten maken duidelijk dat het een simpele woontoren was, die werd omgeven door een gracht. Dergelijke gebouwen werden in de regel gesticht door leden van de lagere adel. De eerste bouwfase was wellicht nog gedeeltelijk in hout, de tweede is zeker geheel van steen. Reeds de eerste woontoren was al met leien gedekt. Een loden strip van een glas-in-loodraam zou eveneens van dit gebouw afkomstig kunnen zijn. Op basis van de archeologische sporen moet het tweede stenen gebouw zijn afgebrand in het midden van de veertiende eeuw, wat goed past bij de historisch bekende sloop van huis Avezaath, dat voorkomt op een lijst kastelen die na een veldslag in 1361 zijn gesloopt. Pas rond 1425 werd een nieuw huis Avezaath gebouwd, dat omstreeks 1500 werd afgebroken. Een vijftiende-eeuws ruiterspoor toont hier een glimp van de welstand van de bewoners. In ca. 1570 krijgt de bewoning op het terrein wederom een geheel ander karakter. Tijdens nederzetting fase 3 wordt op een terp naast het omgrachte terrein een boerderij gebouwd. Het betreft een boerderij in de regionale bouwstijl van het Midden-Nederlands rivierengebied. Tot in de negentiende eeuw stond het gebouw bekend als De Hamsche Kamer, op de oudste kadasterkaarten uit ca. 1825 heet het geheel echter De Stenen Kamer. In het tweede kwart van de negentiende eeuw, ongetwijfeld gerelateerd aan de diepe agrarische crisis van na 1817, werd een groot deel van de imposante boerderij gesloopt. Hierna bleef alleen de stenen kamer over, een begrip dat in dit licht bezien opeens zijn juiste betekenis krijgt. Het gebouw bleef met diverse wijzigingen bestaan tot het in 1998 werd gesloopt. Voorafgaand aan het onderzoek waren de verwachtingen omtrent de boerderij hooggespannen. De naam ‘Stenen Kamer’ leek erop te wijzen dat het gebouw een restant was van een middeleeuws kasteeltje. De verassing was groot toen uit bouwhistorisch en archeologisch onderzoek bleek dat het gebouw van oorsprong geen kasteel was, maar een boerderij in regionale bouwtraditie.
Het archeologische onderzoek heeft ons niet alleen geïnformeerd over de gebouwen die in de loop van de tijd op de onderzochte terreinen aanwezig waren, maar ook over de bestaansmiddelen en de materiële cultuur van de bewoners. De middeleeuwse bewoners verbouwden voornamelijk gerst en haver; tarwe lijkt van minder belang en rogge is zelfs nauwelijks aangetroffen. Rond de huizen hebben tuinen gelegen, waarin groenten, kruiden en peulvruchten werden verbouwd. De granen werden opgeslagen in de spiekers binnen de nederzetting. Om het graan tegen muizen te beschermen, werden rond de spiekers soms potten ingegraven. De intrigerende archeologische sporen daarvan lokten in eerste instantie speculaties uit over een rituele functie. Uiteindelijk bleek de pottencirkel, op basis van historische bronnen en een grote hoeveelheid muizenbotjes in een van de potten, een doeltreffende middeleeuwse serie muizenvallen! Een reeks maalstenen maakt duidelijk dat het graan binnen de nederzetting tot meel werd verwerkt. De veestapel bestond voornamelijk uit runderen, die blijkens de aangetoonde slijtage van de gewrichten ook vanwege hun trekkracht voor het ploegen werden gebruikt. In de tweede bewoningsfase laten de granen een duidelijke omslag zien; in twee verkoolde voorraden is tarwe het hoofdgewas. Bijmengingen van haver zijn wellicht restanten van voer voor paarden, die in de ridderhofstad verwacht mogen worden. Vlas en hennep werden vermoedelijk evenals de granen in de omgeving verbouwd. Waarschijnlijk liep er geen rundvee rond in deze nederzetting: er lijken alleen vleesrijke delen te zijn aangevoerd voor consumptie. Over de derde bewoningsfase zijn we minder geïnformeerd, maar op basis van het botanische materiaal lijkt een omschakeling plaats te vinden van de teelt van het steeds minder rendabele graan naar die van fruit, die tot op de dag van vandaag de Betuwe kenmerkt. De achttiende eeuw moet een periode van grote armoede zijn geweest, want zelfs een sterk versleten, goedkoop bord werd nog gerepareerd. Door het onderzoek van ‘Stenen Kamer’ en ‘Linge’, is niet alleen een beeld ontstaan van de ontwikkelingen binnen rurale nederzettingen in het rivierengebied, maar ook van de bouwgeschiedenis van een eenvoudige kasteeltype en verder ook van de lotgevallen van een boerenbedrijf in de vroegmoderne tijd.